Open voor jou (9) – Charlotte Luijendijk (1)

05 juni 2024     Redactie leerlingen Graaf Engelbrecht

GE Charlotte 1

 

Onder de noemer ‘Open voor jou’ hielden leerlingen van Graaf Engelbrecht bij het domein identiteit als onderdeel van het vak burgerschap interviews met grootouders. Deze keer de oma van Charlotte uit Atheneum 6.

 

Wat is uw naam, geboortedatum en geboorteplaats?

Mijn naam Doortje Corvers-Luijendijk, ik ben geboren op 16 april 1944 in Oosterbeek, dat is een dorpje naast Arnhem.

 

Hoe was de politieke en economische stand in de periode waarin u bent geboren?

Ik ben geboren tijdens de tweede wereldoorlog. Daar heb ik niet veel van meegekregen, ik had toen geen besef van de oorlog en de onveiligheid. Mijn leven was eigenlijk vrij eenvoudig. We hadden een groot gezin, en weinig geld, doordat er zes kinderen verzorgd moesten worden en doordat de oorlog de hele economie had verwoest. Mijn moeder werkte dan ook niet, om voor de kinderen te zorgen, maar mijn vader heeft daarentegen wel altijd gewerkt. Daarbij hebben we ook nog last gehad van de hongerwinter, waardoor ons voedsel zeer beperkt was.

 

 Hoe ging uw familie om met de oorlog

Redelijk goed. Ze deden alsof er niks aan de hand was en er werd niet echt over gesproken, ook niet na de oorlog. Tuurlijk waren er dingen waar we ons zorgen over moesten maken, zoals geld en eten, maar we leefden op een relatief veilige plek en kwamen toch net wel rond.

 

Wat voor acties ondernamen jullie om de oorlog te kunnen overleven?

Wij zijn destijds naar een andere plaats gegaan op een boerderij, waar we zo lang wel veilig konden wonen, later gingen we daar weer weg en trokken we in bij mijn oma. Daar zorgde iedereen goed voor elkaar, alleen was er wel te weinig eten waarmee we uiteindelijk veel problemen kregen. Ook had mijn vader op een gegeven moment twee banen. Overdag werkte hij in de bouw en als hij dan ergens vrij had ging hij naar de ploegendienst om extra te verdienen. Hij verdiende eigenlijk best goed, maar met zes kinderen was het alsnog niet voldoende. Verder zijn we vooral heel zuinig omgegaan met het eten, als baby kreeg ik dan ook roggebrood met water gevoerd in plaats van normale babyvoeding.

 

Heeft die ‘babyvoeding’ later nog last gegeven?

Ja, heel erg. Doordat geen normale babyvoeding heb gehad, heb ik altijd heel erg last van mijn buik gehad. Zelfs nu nog steeds zijn mijn darmen niet helemaal gezond doordat die zich vroeger nooit goed hebben kunnen ontwikkelen. Ik heb ook tijdens jouw geboorte in 2006 nog in het ziekenhuis gelegen doordat ik leed aan darmkanker. Daar heb ik nu na 18 jaar nog steeds last van. Ik heb er nu ook wel genoeg van gehad onderhand. Ik laat de klachten dan ook maar gewoon zitten, alleen als ik er echt een heel slecht gevoel over heb ga ik er nog voor naar de dokter. Ik heb sowieso ieder half jaar controle voor mijn buik, dat noem ik altijd de APK keuring, dan controleren ze altijd mijn bloed etcetera, maar ja daar ben ik nu onderhand wel een beetje klaar mee.

 

Toen ik negen was moest ik daardoor naar een voedingskamp, dat heette de vakantiekolonie. Mijn tweede vader had dat via zijn werk geregeld. Ik moest daar voor zes weken heen met als doel om aan te sterken, dit omdat ik al sinds de oorlog ondervoed en daardoor dus te dun was.

 

Hoe waren uw ervaringen in dat kamp?

Het was verschrikkelijk, werkelijk waar, ik vond het helemaal niet leuk. Ik zal het ook nooit meer vergeten, elke dag moesten we dezelfde pap eten, havermoutpap, dat was niet te eten. En dan vergeet ik nooit meer, dat er twee zusjes waren en die hadden die pap ook. Een meisje kon die pap niet binnenhouden en moest ervan overgeven, toen had ze al die pap uitgespuugd. Vervolgens kreeg ze dat bord weer voor zich. Ze moest toch weer verder eten. En dat kind zat daarom zo hard te huilen en dan zit dat zusje er zo zielig bij, dat was echt afschuwelijk om te zien en kan ik me na al die jaren ook nog zo goed herinneren.

 

De meeste zusters daar waren echte kattenkoppen, vooral eentje was heel streng. Dan moesten wij iedere dag per se om zeven uur naar bed, we lagen met z’n allen op een slaapzaal. We waren daar verplicht om op onze linkerzij te liggen, dus die zuster pakte dan iedere avond een stoel en ging daar dan in die zaal zitten om te controleren of wij wel op onze juiste zij lagen en daar bleef ze dan urenlang zitten om alles in de gaten te houden en ondertussen ging ze iets van kousen lopen breien. Ook stonden wij iedere ochtend om zeven uur weer op en dan moesten wij een liedje zingen tijdens het opmaken van de bedden. Dat was dan iets van “ ’s Ochtends staan wij om zeven uur weer op, en maken wij zelf de bedden op, fiederalala fiederalala.”

 

Overdag deed je eigenlijk niks, we moesten heel veel wandelen en daarnaast moesten wij eigenlijk heel het kamp schoonmaken, de hele dag door. Ze lieten je allerlei taken doen, al was je nog zo jong. Er stond zo’n dwang overal op, dat vond ik zo erg. Een keer in de drie weken kreeg je dan bezoek, mijn moeder kwam en mijn opa en oma, die brachten altijd kaas mee, want daar hield ik van. Er was toen een meisje, Beppie van Bochelen heette ze, en zij kreeg nooit bezoek. Zij had altijd een blauwe jas aan waarvan de zakken met bruine wol waren dichtgenaaid en dat droeg ze dan iedere dag. Toen kwam mijn oma een keer met kaasblokjes aan voor mij en ging Beppie letterlijk aan mijn oma’s mouw hangen, omdat ze zo graag ook wat kaas wilde. Uiteindelijk heb ik mijn kaas wel met haar gedeeld, want ik vond dat zo zielig, dat kon ik echt niet aanzien.

 

Uiteindelijk na zes weken werden we gewogen om te kijken hoeveel je was aangekomen, ik had me het lazarus lopen eten, zodat ik naar huis zou mogen gaan. Een zuster was wel aardig, dat was zuster Coby en die zei toen tegen mij: “Jij mag naar huis, want jij bent het meest aangekomen van de hele groep, meer dan twee kilo!” Dat was zo’n opluchting voor mij toen. Dat zusje van de pap en Beppie van Bochelen mochten niet naar huis, die waren niet genoeg aangekomen en moesten nog zes weken langer blijven, ik heb hen daarna nooit meer gezien. Ik denk ook dat ik vanaf die tijd heb gehad van, als ik later mag studeren en het kan, dan wil ik iets doen voor zulke kinderen, voor kinderen die het echt nodig hebben, dan wil ik ze helpen.

 

Hoe ging jouw familie om met het feit dat jij in zo’n vreselijk kamp moest zitten?

Mijn vader was er op dat moment al niet meer en mijn moeder zei er niks over. Later hoorde ik wel van mijn tante dat mijn moeder het vreselijk vond en er ook heel erg mee zat. Ik heb al sinds kinds af aan hele erg last van heimwee gehad en moest dan ook elke keer weer heel hard huilen als ze wegging van het kamp, achteraf kreeg ik te horen dat ze daar ook heel veel moeite mee had, maar mijn moeder kon dat zelf nooit zeggen. Mijn tweede vader zat er verder niet zo mee, hij was ook degene die het kamp had geregeld, omdat hij vond dat ik het nodig had.

 

Dit artikel wordt morgen vervolgd

Terug Schrijf reactie

^ Naar boven