Witte wat

28 januari 2024     Column Vreemde Eend – Foto archief GeA-educatie

 

Ik groeide op in Brabant en Limburg en daarom heb ik nu het recht de blues te zingen. Welluk? Iek heur oe denken. Ge moe nie zevelen. Ge ben un verwonde kwast, zeker.

 

Het dorp waar ik naar de basisschool ging bestaat niet meer. Terwinselen lag tussen Heerlen, Schaesberg en Kerkrade en is nu opgeslokt door een van die drie. De boerderij van mijn klasgenootje, Marieke Verhagen, is nu een bekend restaurant. Een tijdje terug kwam ik er toevallig binnen en er ging van alles door me heen; het gietijzeren fornuis stond nog in de hoek van wat nu de hal is. De zwart-witte keramische tegels zorgden subiet voor een flashback naar de tijd toen dat de keuken was, waar soms de kippen vrijelijk rondliepen.

 

Mijn vader was voor zijn nieuwe baan in Heerlen op het goede idee gekomen om een mooie villa te huren in het dorp. Door de sluiting van de mijn kwam de ambtswoning van een van de vroegere directeuren vrij en mijn broers en ik kregen elk onze eigen slaapkamer en een zandbak in de tuin. Er was ook een schuurtje waar veel van onze coming of age scenes zich afspeelden.

 

Maar er was een probleem. Je kon die misseleke mennekes daar echt niet verstaan. En voor een kind is niet begrijpen en niet begrepen worden nie wa ut zeukt.

 

Wij waren Hollandse kaaskoppen en papjong. Wat aorig was, was nie van Etten, en dus kreeg ik nooit te horen: komde ge speule. Witte wat was iets dat we met een beetje olijfolie in de oren kregen als we kriebel hadden, omdat op school al die perdenkoppen onder de pietjes zaten. Als de andere meskes gingen britsen op de koer, stond ik er befroemeld bij. Ze snoepten lekstok en lekpoeier, en als ze naar het toilet moesten, gingen ze effekes d’n errpels afgieten. Ze aten appelsien en hadden het over zullie, hullie en wullie.

 

Zoals je elke taal het best door de liefde leert, ging het beter met het accaderen toen ik voor het eerst begon met plekken. Mijn oudste broer had een vriend, René Malherbe, un echte dirk die flink kon kwatsen. Nu zou je zeggen een nerd avant la lettre. Toen hoefde hij alleen tegen mijn broer te zeggen dat ik un skun wefke war. Ik had korte haren want mijn moeder was een fan van Mia Farrow. Ik had ook een complex zo groot als een waterhoofd. Alleen al aangesproken worden was genoeg om drek de bibber te krijgen. Van wie bende ge er enne? Van wie hedde da klassineren? Kom da van dún kouwe kant? René vond het leuk dat ik meer dan twee zinnen aan elkaar kon rijgen en ook in een volgeladen pruimenboom kon klimmen, waarvan een, twee pruimpjes toch niet gemist zouden worden. We raceten op matjes de zandheuvels van het Benzerader bos naar beneden en René was de koekwous die de liefde voor het Limburgse landschap in me deed ontwaken. Nudge, nudge, wink, wink.

 

Taal en traditie blijken enorm sterke pijlers te zijn voor het gevoel van identiteit. Dat gaat over nationale, regionale en persoonlijke identiteit. The Pew Research Center heeft er net een rapport over afgeleverd. Het blijkt sterker dan religie of de geboorteplaats. Bij traditie moet je denken aan lokale en regionale gebruiken. Wij liepen als kleuters mee in de optocht met carnaval. We zaten aan een soort hondenriempjes om te voorkomen dat we onder praalwagens zouden raken. De kleuren, de klanken, Mien waar is m’n feestneus, de wagens en natuurlijk het snoepgoed dat werd gestrooid; het is voorgoed verweven met mijn kinderdromen. Komt daar nog bij dat de erste keer plekke ook met carnaval was, en je snapt dat ik me, ondanks omzwervingen door alle landen, nog steeds un bietje thuis voel onder de rivieren. Maar witte wat? Ik heb geleerd; b'ons, bie hullie en bie alleman, bikke ze butjes.

Terug Schrijf reactie

^ Naar boven