Tijdens de Merovingische periode, in de zevende eeuw, was het christelijke geloof flink in opkomst in onze streken. Er waren rijke families die in staat waren het sterk groeiende geloof te financieren. Ze stichtten kloosters, hospitalen en kerken. Als dank werd hen de heiligenstatus toegekend. Hun namen en afbeeldingen sieren heden ten dagen nog steeds vele kerkgebouwen. Zij hebben door hun schenkingen een flink steentje bijgedragen aan de ontwikkeling van de westerse wereld zoals die nu is.
De adellijke Waldebert uit Henegouwen is een typisch voorbeeld van zo’n heilige. Hij schonk de kerk landerijen en liet een aantal kloosters bouwen. Hij huwde met een eveneens rijke adellijke dame die reeds de heiligenstand had verworven vanwege flinke schenkingen aan de kerk. Twee van hun kinderen, de zusjes Aldegondis en Waldetrudis, waren bevangen door het nieuwe geloof en besloten zich te wijden aan het christelijke leven.
Waldetrudis
Waldetrudis, geboren rond het jaar 600, wordt uitgehuwelijkt. Ze wordt een voorbeeldige huisvrouw en krijgt vier kinderen. Het kwartet bereikt zonder slag of stoot de heiligenstatus. Haar passie is gezond leven en goede voeding. Daarom besluit ze zodra de kinderen uit huis zijn een eigen klooster te laten bouwen, waarin zij samen met een aantal geschikte novices intreedt als kloosterlinge. De ascetische levenswijze ziet ze als inspiratiebron voor haar interesse in gezond leven, beweging en geestelijke harmonie. De zusters starten een hospitaal voor de zieke arme bevolking.
Ergotisme
In de middeleeuwen was het goede graan voor de rijken. Zij kregen wit brood van de allerbeste granen, het herenbrood. Dit kon echter tot vitamine B-tekorten leiden. Het mindere graan was voor de armen. Bijvoorbeeld de rogge waarvan broodpap werd gemaakt. In tijden van weinig voedsel moesten zij het doen met wat er bleef liggen op het land. Het inferieure graan werd niet gezuiverd. Alles werd vermalen.
Vooral op rogge groeide vaak een schimmel die men moederkoorn noemde. Het is herkenbaar aan donkergekleurde kokertjes op aren. Deze kokertjes noemt men ook wel sclerotium. Als het werd meegemalen verkreeg men een uiterst giftig meel dat leidde tot ergotisme. Ook wel de jeukziekte genoemd. Zelfs na verhitting blijft de schimmel giftig. Het lichaam word vergiftigd. Eerst kreeg men jeuk maar al snel leidde het tot spastische spierkrampen en misselijkheid. Patiënten kregen hallucinaties die op de uitwerking van LSD leken.
Verschijningsverhalen van godsdienstige aard waren aan de orde van de dag. In een later stadium ontstonden er grote blaren op de ledematen en geslachtsdelen, die tenslotte afstierven. De rottende vingers, tenen, handen en voeten verspreidden een ondraaglijke stank en vielen soms spontaan van het lichaam. Daarna pas volgde de dood. Jeroen Bosch heeft de kriebelziekte vereeuwigd als een van de straffen in de hel op een van zijn schilderijen.
Waldetrudis ontdekte dat gezond eten een genezend effect had op patiënten met ergotisme. De mandragora-appel of alruinappel, een verboden middel in die tijd, bleek een goed medicijn. De vermalen zwarte maansikkelvormige kokertjes van de schimmel werden in het oude China in lage dosering al gebruikt om weeën op te wekken tijdens moeilijke bevallingen. Deze kennis gebruikte Waldetrudis bij de behandeling van haar patiënten.
Vanwege de vele genezingen en de bijzondere inzichten van deze spirituele vrouw en niet te vergeten de bouw van het klooster en hospitaal kreeg werd ze drie eeuwen na haar dood alsnog een heilige. Ze werd vooral aangeroepen bij patiënten die aan gangreen en de kriebelziekte leden. Toen in 1692 de Franse arts Dodart de oorzaak van de ‘armeluisziekte’ ontdekte, nam het aantal patiënten maar ook de populariteit van Waldetrudis af.
Borstkanker
Haar mooie zus Aldegondis werd door Waldetrudis geïnspireerd en besloot bij haar in te trekken als novice. Dit beviel haar zo goed dat ze een eigen klooster liet bouwen. Omdat ze minder presteerde dan haar zus Waldetrudis was ze vaak het mikpunt van laster. Ze stierf aan borstkanker. Volgens verhalen zou een van haar borsten door de kanker van haar lichaam zijn gerot.
Omdat Aldegondis’ leven niet zo flamboyant was als dat van haar zus werden er later wonderverhalen verzonnen om haar heiligenstatus te rechtvaardigen. Aldegondis werd om te beginnen beeldschoon. Tijdens haar maagdenwijding in het klooster kwam er een witte duif die aan de heilige geest deed denken aangevlogen met een sluier die de vogel keurig over de novice drapeerde. Ze kreeg in latere levensbeschrijvingen verschijningen van engelen en heiligen.
Ze wilde graag beproevingen doorstaan. Daarom kreeg ze van niemand minder dan de duivel Satan borstkanker als proeve van bekwaamheid aangeboden. Ze doorstond de test. Aldegondis werd beloond met een verschijning van Jezus. Na haar dood bereikte ze al snel de heiligenstatus. Ze werd en is vooral bekend als beschermheilige bij kanker, met name borstkanker. Pelgrims namen stof mee dat ze van de vloer veegden rondom de relieken van de heilige en smeerden dat op hun zieke lichaamsdelen. Er zijn nog steeds veel veldkapellen en altaren in kerken gewijd aan Aldegondis.