Mensen slapen, hoesten, rochelen, praten, roken, zweten en snurken. Ik ben vooral in beweging, want vijf minuten stilzitten is teveel gevraagd voor mijn verkrampte botten en gewrichten. Steeds opnieuw schreeuwt een slapend stuk lijf om verleggen. Toch probeer ik dat zo min mogelijk, want het verplaatsen van tintelende ledematen lukt niet zonder slag of stoot. Dan weer plant ik een schoen op een hand of een voet, dan weer schop ik iemand onbedoeld tegen de zij.
Terwijl mijn reisgenoot en ik in stilte lijden, getuigt het gedrag van de Sadhus van een bovenmenselijke berusting. Iedereen zit er slecht bij, maar elk gezicht is ontspannen. De dubbelgevouwen Sadhu naast me beschouw ik als een wetenschappelijk wonder. Ik verdenk hem ervan in trance te zijn. Of dood. Want hij heeft nog geen enkele keer bewogen. Dat terwijl hij zijn bovenlichaam heeft dubbel geklapt over zijn uitgestrekte benen.
Het is zes uur ’s ochtends als iedereen plotseling begint te zingen. ‘Gangaaaaa, Holy Gangaaaaa, Gangaaaaa’. Een devoot soort zang vult de wagon, belletjes rinkelen en mensen beginnen te klappen. Een armzalig uitziende man vist een houten fluitje uit een knapzak en blaast een gelukzalig deuntje. Ik ben omringd door serene gezichten en langzaam op en neer deinende lichamen.
Plotseling zwelt het gezang aan en de Sadhu naast me richt zijn handen ten hemel. 'Ganga, Holy Gangaaaaaahaaaaa', klinkt het eenstemmig. Steeds luider. Steeds langer. Steeds dieper. De rillingen lopen over mijn lijf: hoe devoot kun je een treinreis hebben. De gelaten en sobere stemming van de nacht en vroege ochtend is omgeslagen. De laatste uren van de reis voltrekken zich in een fascinerende, religieuze sfeer. Er wordt muziek gemaakt, hasj gerookt, gezongen en gelachen. Telkens als de trein de rivier opnieuw passeert, uiten alle Hindoes hun diepgewortelde geloof opnieuw. Iemand zet in met 'Ganga, Holy Ganga', de rest valt bij.
Het is bijna jammer dat de trein om drie uur ‘s middags het station van Madurai binnen rijdt. Bijna..., nog even, dan kunnen we naar het hotel toe, om ons lekker op te frissen. Ja, voor mij was het hotel goed genoeg. Maar voor mijn reisgenote niet. Zij gruwde van het bed met maar een laken en volgens haar toch een vieze douche. Dus ik naar beneden om handdoeken en lakens op te halen. En dat was voldoende. Een heerlijke koude douche letterlijk over je lijf. Brrrrr, heel verfrissend. Daarna werden we opgewacht om bij een familie te ontbijten.
Zij, de familie, verwachten ons, dus alles is in gereedheid gebracht om voor ons beiden een uitgebreide maaltijd voor te zetten. Na de hartelijke kennismaking met de familie, werden we gedirigeerd naar de tafel. Een tafel met twee stoelen erom heen! Mijn reisgenote kijkt verbaasd naar dat tafereel. Zij verwachtte dat wij met ons allen zouden ontbijten. Doch dat is niet de gewoonte hier. De gasten gaan eerst aan tafel. En de omstanders kijken en zorgen ervoor dat je echt voldoende eet. Zonder pardon wordt er weer een chapatti op je bord gelegd. Ik ken die streken en houd mijn hand boven het bord. Dit is een duidelijke bekendmaking dat je genoeg hebt gegeten.
Het was verrukkelijk en met genoegen en naar volle tevredenheid van onszelf en de familie beëindigen we onze maaltijd. Dan pas gaan de mannen en kinderen aan de slag met het ontbijt. Oma zit op de grond een shagje te roken die ze van ons heeft gekregen. Want oma is bijna altijd stoned, of onderweg om dat te zijn. Een heerlijk mens die meteen vriendschap sluit met mijn reisgenote.