Hubertus is een heilige die overal om ons heen onopvallend aanwezig is. Hij wordt weergegeven op etiketten van sterkedrankflessen met het lichtgevende kruis in het gewei. Hij is wereldberoemd in de Benelux. Door de exposure in winkels, huiskamers, bij feesten en in media is het hert met het kruis cultureel erfgoed geworden.
Het hert met het stralende kruis hoort bij Sint Hubertus, de heilige van de jacht. In dit artikel gaan we op onderzoek naar de weg die Hubertus heeft afgelegd naar deze walk of fame. Er zijn van de heilige zeven verschillende levensverhalen geschreven, de Vitae, die in de loop der eeuwen steeds spectaculairder werden. Ze zijn een fraai staaltje van middeleeuwse propaganda met als doel veel geld verdienen. Dat dit gelukt is, blijkt nog steeds uit de hoge verdiensten die aan en rondom Hubertus worden binnengeharkt.
Vita 1
Op 3 november 743 wordt het eerste levensverhaal, de vita prima, geschreven over bisschop Huibrecht van Maastricht. Zijn lijk is zestien jaar eerder bijgezet in de crypte van de Sint Pieterkerk in Luik. Hij wordt opgegraven en verplaatst naar het hoofdaltaar. Reden is de naderende heiligverklaring. Zijn lijk blijkt ongeschonden. Een wonder! Na een tweede wonder is zijn heiligverklaring een feit. Zijn leven was nogal onopvallend zo blijkt uit het eerste levensverhaal. Hij had voor zijn priesterschap een vrouw en zoon.
Vita 2
Een eeuw later, zo rond 825, wordt besloten om het gebeente (het ongeschonden lijk blijkt dan toch te zijn vergaan) over te brengen naar een afgelegen klooster nabij Andage in de Ardennen. Het doel is om daar een goed lopend pelgrimsoord te stichten om zo een stevige grip te krijgen op het heidense gebied. Het staat garant voor controle en rijkdom. Luik heeft reeds het gebeente van de heilige Lambertus. Een tweede heilige is daar overbodig. Hubertus’ gebeente wordt vervoerd naar de Ardennen en daar bijgezet. De gewaden, en met name de stola en de heilige sleutel, worden uit de lijkkist gehaald. De oude stola is nog steeds te bewonderen in de Hubertusbasiliek in Saint Hubert. De bijna veertien eeuwen oude 8 centimeter brede band wordt in een reliekhouder geflankeerd door relieken van zijn zoon de heilige Floribertus en de heilige Lambertus. Het gouddraad op de zijden basisstof is nog steeds goed zichtbaar.
De naam Huibrecht wordt Lambertus en de plaatsnaam Andage wordt veranderd in Saint Hubert. Bij het bedevaartsoord hoort ook een nieuwe Vita. Het eerste eenvoudige verhaal wordt aangevuld met een aantal standaard heiligenwonderen. Het bedevaartsoord wordt niet populair. Het duurt ruim tweeënhalve eeuw voordat rond 1080 het levensverhaal van Hubertus succesvol wordt aangevuld met nieuwe wonderen. Deze moesten de interesse wekken bij rijke pelgrims. De heilige zou tijdens zijn leven patiënten van hondsdolheid hebben genezen. De bevolking vreesde in die tijd hondsdolheid want overal liepen verwilderde valse honden rond. Hubertus en dus ook zijn gebeente, werd voor deze ziekte beschermer nummer een en de abdij bood zieken een speciale medische behandeling. Een schot in de roos! De rijke pelgrims ontdekken het bedevaartsoord. Doordat zij tijd hebben om te jagen krijgen ze tijdens hun jachtpartijen vaak te maken met beten van wilde dieren. Dit veroorzaakt infecties die het bedevaartsoord schijnt te kunnen genezen. De adel had geld om te reizen en om hondsdolheid te voorkomen of genezen reisde men graag naar Saint Hubert.
Om hen te huisvesten wordt de abdij luxueuzer. De medische behandeling was dat niet. In het voorhoofd van de welgestelde zieken maakte een monnik met een scherp mes een 2 centimeter diepe snee. Met een pincet werd de wond goed opengetrokken zodat een draadje van de heilige zijden stola die de heilige dode in zijn graf had gedragen diep in de wond kon worden gedrukt. Door de behandeling was een intiem contact met de heilige mogelijk. De monniken waren wel zo verstandig een gouddraad uit de stola te kiezen voor de implantatie. Na de ingreep werd om het hoofd een zwart verband geknoopt. Negen dagen bleef de draad in de wond. Als de patiënt na flink bidden geneest wordt de draad meteen daarna in de wond van de volgende patiënt geïmplanteerd. Het was niet toegestaan gedurende zes weken na de ingreep de haren te kammen. Omdat de meeste bezorgde zieken geen hondsdolheid hadden opgelopen, maar ‘slechts’ een lichte infectie genazen de meeste patiënten. De monniken wisten dit maar gingen er uit financieel oogpunt vanuit dat iedere patiënt hondsdolheid had opgelopen. Daarom waren de implantaties een groot financieel succes.
De monniken in Saint Hubert kregen in 1100 concurrentie van de abdij van Waulsort nabij Dinant. Draden uit het gewaad van de heilige Forannan bleken even genezend als de draden uit Hubertus stola. Een extra lokkertje in Waulsort was de ingreep. De wonderdraden hoefden daar niet via een incisie te worden geïmplanteerd maar slechts in of op de bijtwond te worden gelegd. Als tegenreactie bood de abdij in Saint Hubert de pijnloze wrijfmethode aan. Een stukje van de stola werd als therapie over bijtwonden gewreven.
Dit artikel wordt morgen vervolgd.